Hij loop naar zijn schuurtje en komt terug met iets dat op een kruiwagen lijkt.
“Kijk, ik vond dit bakje in het bos en ineens wist ik hoe het moest. Ik heb door de bodem 2 takjes gestoken en daar de wieltjes aan vast gemaakt. Mijn kruiwagen had maar 2 wielen, maar met 4 kan hij niet zo gauw omvallen”.
Flap en Flop klappen in hun handen. Het bakje is een lucifersdoosje en het karretje ziet er prachtig uit.
“Hij is voor jullie”, zegt Wieltje. “Je kunt er bouwmaterialen op vervoeren, of bessen, of iets anders. Dan hoef je niet alles te dragen”.
“Wat mooi!” fluistert Flapje.
Nu komen ook alle andere kabouter uit het dorp aangelopen. Vol bewondering kijken ze naar het karretje van Wieltje. Ze klappen in hun handen van plezier.
“Ons nieuwe huis is af”zegt Flap. “Gaan jullie allemaal mee kijken?”
Iedereen vindt dat een leuk idee. Maar Haakje zegt bezorgd: “de kinderen kunnen vast niet zo ver lopen,” “Wij ook niet” brommen Plens en Plons, “wij zijn veel te oud”.
Wieltje denkt diep na. “Ik weet wat” zegt hij na een poosje. “We gaan nog meer karretjes maken en wie niet zo ver kan lopen, mag rijden. Als jullie nu allemaal in het bos bakjes en takjes gaan zoeken, dan maak ik er wielen aan.” Iedereen gaat op pad en na een poosje komen ze terug met allerlei soorten dingen die ze als bakjes kunnen gebruiken.
Ze hebben doppen van kastanjes, notendoppen én nog een luciferdoosje.
De kindertjes van Haakje en Oogje, Pim, Pam en Pet, komen terug met een stuk touw.
“Daar kun je toch niet in zitten, domoren”, zegt Haakje.
“Nee, maar wij dachten dat als je een touwtje aan de voorkant van de karretjes maakt, je ze voort kunt trekken .” De andere kabouters kijken verbaasd. Die kinderen zijn helemaal niet dom, maar eigenlijk heel slim!
Ze gaan aan de slag en na een uurtje staat er een lange rij karretjes.
“Iedereen die niet zo ver kan lopen mag instappen”roept Wieltje. Er blijven nog twee lege karretjes over en die vullen met allerlei lekkers voor een picknick. En dan gaan ze op pad naar het nieuwe huis van Flop en Flap aan de rivier.
De sterke kabouters trekken de karretjes en de anderen zitten blij rond te kijken.
Het is een vreemde vrolijke stoet.
Als ze de karretjes boven op een heuvel hebben getrokken zegt Wieltje “Nu
hoeven we niet meer te trekken. Naar beneden gaat vanzelf!” Alle trekkabouters
springen ook in de karretjes en daar gaan ze. Het gaat lekker hard en soms
is het wel een beetje eng, maar alle karretjes komen netjes bij het nieuwe
huis van Flop en Flap aan.
Iedereen wil het nieuwe huis van binnen en van buiten bekijken. Ze vinden
het allemaal prachtig en dan is het tijd voor de picknick.
“Weet je, ik wil ook wel zo’n huis wonen in plaats van in een
paddestoel” zegt Hummetje tegen Hommetje. En dan beginnen alle kabouter
door elkaar te roepen. “Ik ook, wij ook, ik wil ook zo’n huis”.
Wieltje denkt weer na. “Er zijn blokjes genoeg, maar er is hier te weinig
plaats om zoveel huizen te bouwen. Aan de overkant van de rivier is wel een
grote open plek, maar hoe komen we aan de overkant?”
“Daar kunnen wij misschien iets op verzinnen”zegt de oude Plons.
“We wijn wel te oud om ver te lopen, maar zwemmen kunnen we als de beste.
We heten niet voor niets Plens en Plons. “Maar nu gaan we eerst een
dutje doen. Morgen denken we verder.”